Positie opdrachtnemer versterkt

Eunice BruyninckxMarjolein WesterbeekOlga Van Beijeren

16 november, 2020

Opdrachtnemers zullen door een uitspraak van de Hoge Raad van 6 november 2020 waarschijnlijk vaker met succes kunnen betogen dat zij een arbeidsovereenkomst hebben in plaats van een opdrachtovereenkomst.

Waar ging de uitspraak over?

Een vrouw met een uitkering die deels arbeidsongeschikt en al een aantal jaren werkloos was, kreeg van de gemeente Amsterdam de mogelijkheid om werkzaamheden te verrichten als Medewerker Servicedesk, met het doel haar kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De overeenkomst werd aangegaan voor zes maanden en daarna nog eens met zes maanden verlengd. De vrouw kreeg geen salaris, maar behield wel haar uitkering en ontving twee keer een stimuleringspremie omdat zij voldoende aan het participatietraject had meegewerkt. Ze vond uiteindelijk dat zij werkzaam was geweest op basis van een arbeidsovereenkomst en maakte aanspraak op het bij de functie van Medewerker Servicedesk behorende loon.

De kantonrechter wees haar vorderingen af. Het hof deed dat ook, waarbij het hof onder meer van belang vond dat de gemeente niet de bedoeling had gehad om met de vrouw een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Dat is ook in lijn met eerdere rechtspraak, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst onder meer wordt bepaald door de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomst.

Wat vond de Hoge Raad?

De Hoge Raad oordeelde echter dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst niet van belang is of de partijen de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten. Het gaat er volgens de Hoge Raad om of de overeenkomst alle wettelijk omschreven kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (persoonlijke arbeid, loon, gezagsverhouding). Of de overeenkomst alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst heeft, moet dan worden beoordeeld door te kijken naar welke rechten en plichten de partijen zijn overeengekomen. En bij die uitleg (die vooraf gaat aan de kwalificatie van de overeenkomst) speelt de bedoeling van partijen wel degelijk een rol. De bedoeling van partijen is dus nog steeds relevant, namelijk om te bepalen of bijvoorbeeld bedoeld was om loon te betalen.

In de zaak van de Amsterdamse uitkeringsgerechtigde vond de Hoge Raad dat de overeenkomst niet de kenmerken had van een arbeidsovereenkomst, omdat de stimuleringspremie naar de bedoeling van de wetgever niet aan te merken is als beloning voor verrichte arbeid (maar als beloning voor de inspanningen die uitkeringsgerechtigden plegen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten).

Gevolgen voor de praktijk?

Deze uitspraak lijkt de positie van opdrachtnemers bij een beëindiging van de overeenkomst toch wat te versterken, omdat het minder relevant is geworden of de partijen bedoelden een overeenkomst van opdracht aan te gaan, in plaats van een arbeidsovereenkomst. Doorslaggevend is op welke manier aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven en of er wordt voldaan aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst (persoonlijke arbeid, loon, gezagsverhouding).

Opdrachtgevers die willen voorkomen dat zij een arbeidsovereenkomst blijken te hebben gesloten, doen er goed aan om de overeenkomst met de opdrachtnemer zodanig in te richten dat deze niet de drie kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtgever kan nog altijd in de overeenkomst laten staan dat het de nadrukkelijke bedoeling van partijen is om een opdrachtovereenkomst te sluiten en geen arbeidsovereenkomst. Het is echter van belang om ervoor te zorgen dat de feitelijke uitvoering hiermee in lijn is. Immers, als er gedurende een zekere tijd arbeid wordt verricht, loon wordt betaald en een gezagsrelatie bestaat, dan is er sprake van een arbeidsovereenkomst.

Omdat veel opdrachtnemers zelf geen arbeidsovereenkomst willen en de Belastingdienst momenteel niet actief handhaaft, levert dit op dit moment in de meeste gevallen geen problemen op. Maar het blijft voor opdrachtgevers oppassen geblazen. Zo zou bijvoorbeeld een opdrachtnemer die ziek is op het moment dat de opdracht stopt, opeens wel behoefte kunnen hebben aan het vangnet dat een arbeidsovereenkomst biedt (zoals een opzegverbod bij ziekte en recht op een transitievergoeding).

Het wordt tijd dat er wetgeving komt die helderheid biedt over de positie van opdrachtnemers. Wouter Koolmees heeft echter al laten weten dat het volgende kabinet dit moet regelen omdat dit in deze kabinetsperiode niet meer te realiseren is

Heeft u vragen? Wij adviseren u graag

Ons Team Arbeidsrecht bestaat uit:
[av_masonry_entries link=’category,717′ wc_prod_visible=” prod_order_by=” prod_order=” sort=’yes’ items=’12’ columns=’flexible’ paginate=’pagination’ query_orderby=’rand’ query_order=’DESC’ size=’fixed’ orientation=’av-orientation-portrait’ gap=’1px’ overlay_fx=’active’ id=” caption_elements=’title excerpt’ caption_styling=’overlay’ caption_display=’on-hover’ color=” custom_bg=” av-medium-columns=” av-small-columns=” av-mini-columns=” av_uid=’av-8i0bm’]

 

Over de auteurs


Eunice Bruyninckx

Eunice Bruyninckx is sinds 1995 advocaat en houdt zich sinds 1997 uitsluitend bezig met arbeidsrecht, in het bijzonder op het gebied van medezeggenschapsrecht, overgang van onderneming, CAO-recht, gelijke behandeling en (collectief) ontslag. Eunice treedt vooral op voor grote ondernemingen maar ook met enige regelmaat voor (statutair) bestuurders.

Marjolein Westerbeek

Marjolein is specialist op het gebied van individueel en collectief arbeidsrecht. Haar opdrachtgevers zijn voornamelijk werkgevers, maar zij staat ook regelmatig (statutair) bestuurders, werknemers en ondernemingsraden bij.

Olga Van Beijeren

Olga van Beijeren is sinds 2000 advocaat, gespecialiseerd in het arbeidsrecht in de breedste zin van het woord.