Bewijs van (condicio sine qua non) causaal verband

Tamara Novakovski

1 maart, 2022

De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot het (condicio sine qua non) causaal verband tussen de normschending en de schade rust in beginsel op de benadeelde (op grond van de hoofdregel van 150 Rv). Het aantonen van causaal verband is niet altijd een eenvoudige opgave. In de rechtspraak zijn dan ook manieren ontwikkeld om bij causaliteitsonzekerheid de benadeelde tegemoet te komen. Het gaat om middelen die de rechter ter beschikking staan om de benadeelde te helpen om de causaliteitsdrempel te overbruggen.

De causaliteitstoolkit van de rechter

In het arrest van HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510 (gemeente Sluis/x) heeft de Hoge Raad een overzicht gegeven van vier middelen die de rechter kan inzetten bij causaliteitsonzekerheid: (i) vaststaande feiten, (ii) rechterlijk vermoeden, (iii) verzwaring motiveringsplicht aansprakelijke partij en (iv) omkering van de bewijslast. Aan dit rijtje kunnen in ieder geval nog twee andere tools worden toegevoegd: (v) omkeringsregel en (vi) proportionele aansprakelijkheid. Vermoedelijk ontbraken deze laatste twee mogelijkheden in de opsomming van de Hoge Raad, omdat het een zaak over besluitenaansprakelijkheid betrof, en toepassing van deze tools bij besluitenaansprakelijkheid niet voor de hand ligt.

Figuur 1. De causaliteitstoolkit van de rechter.

In bovenstaand overzicht (figuur 1) is de toolkit van de rechter bij causaliteitsonzekerheid samengevat weergegeven. Hieronder bespreek ik de eerste vier tools. De omkeringsregel en proportionele aansprakelijkheid komen in latere blogs aan de orde.

Vaststaande feiten

De rechter weegt telkens de stellingen en betwistingen over en weer tegen elkaar af. Als een partij naar het oordeel van de rechter haar betwisting van de stellingen van de andere partij onvoldoende motiveert, kan de rechter aan die betwisting voorbijgaan. In dat geval staan de gestelde feiten vast: het (condicio sine qua non) verband wordt als vaststaand aangenomen. Overwegingen waarin (feiten over) causaal verband als vaststaand worden aangenomen, zijn te herkennen aan (variaties op) de formulering “onvoldoende gemotiveerd betwist”, zoals valt op te maken uit onderstaande voorbeelden ontleend aan de rechtspraak.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat zij alleen maar een positief besluit had kunnen nemen. Om die reden neemt de rechtbank aan dat er voldoende causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) bestaat tussen het onrechtmatig handelen van de gemeente en de door benadeelde gestelde schade.
(Vgl. Rechtbank Overijssel, 14 april 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:1627)

In een bodemprocedure als de onderhavige zijn de enkele vraagtekens die de aangesproken partij zet bij de onderbouwing van de benadeelde niet aan te merken als een voldoende gemotiveerde betwisting van het causaal verband en de omvang van de schade, zodat deze als vaststaand zullen worden aangenomen.
(Vgl. Rechtbank Den Haag, 9 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:940)

Rechterlijk vermoeden (voorshands bewezen achten, behoudens tegenbewijs)

Een andere mogelijkheid is dat de rechter op grond van zijn waardering van de wederzijdse stellingen uitgaat van een vermoeden van causaal verband. Dit zal de rechter doen als hij van oordeel is dat enerzijds de benadeelde voldoende heeft gesteld en onderbouwd omtrent het causaal verband, maar dat anderzijds de aangesproken partij hiertegen voldoende heeft ingebracht om het causaal verband niet direct als vaststaand te kunnen aannemen. De rechter acht het causaal verband dan voorshands bewezen, behoudens tegenbewijs door de aangesproken partij. De bewijslast en het bewijsrisico blijven rusten op de benadeelde. Tegenbewijs betekent daarom niet tegendeelbewijs, in die zin dat de aangesproken partij het tegendeel zou moeten bewijzen dat er geen causaal verband is. Voor het tegenbewijs is voldoende dat het rechterlijk vermoeden van causaal verband wordt ontzenuwd. Anders gezegd, de aangesproken partij moet twijfel zaaien over het bestaan van causaal verband, zonder het ontbreken van causaal verband aan te moeten tonen.

Het rechterlijk vermoeden is te herkennen aan (een variatie op) de vaste formulering “voorshands bewezen, behoudens tegenbewijs”, zoals valt te illustreren met diverse voorbeelden uit de rechtspraak.

In die situatie acht de rechtbank de lezing dat benadeelde de bloeding pas na, en door, de val heeft gekregen aannemelijker dan de omgekeerde volgorde. Daarmee is het causaal verband tussen het overlijden en de val voorshands bewezen.
(Vgl. Rechtbank Rotterdam, 16 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5649)

Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van het hof dat het letsel van [appellant] door (toedoen van) [geïntimeerde] is toegebracht en het hof gaat er dan ook voorshands, behoudens tegenbewijs, vanuit dat [appellant] het letsel heeft opgelopen doordat [geïntimeerde] hem met kracht uit de taxi heeft getrokken en heeft geslagen en/of geschopt.
(Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4027).

Verzwaring motiveringsplicht aansprakelijke partij

Als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen, kan de rechter overwegen dat op de aangesproken partij een verzwaarde motiveringsplicht rust. Dit houdt in dat de aangesproken partij de verplichting heeft om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting. Die feitelijke gegevens kan de benadeelde, op wie de bewijslast en het bewijsrisico van het causaal verband blijven rusten, als aanknopingspunt gebruiken voor het nader onderbouwen en zo nodig bewijzen van (de door hem gestelde feiten omtrent) het causaal verband.

Voor het aannemen van een verzwaarde motiveringsplicht zal met name aanleiding bestaan als sprake is van informatieongelijkheid tussen partijen. Daarbij beschikt de aangesproken partij over de feitelijke informatie die de benadeelde voor de onderbouwing van zijn claim nodig heeft, maar die hij zonder de medewerking van de aangesproken partij niet kan verkrijgen. Zo dient een arts die mogelijk een beroepsfout heeft gemaakt op grond van de verzwaarde motiveringsplicht inzage te geven in het medisch dossier (zie bijv. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3587). Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een notaris (zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288).

Als niet aan de verzwaarde motiveringsplicht wordt voldaan – bijvoorbeeld omdat het dossier niet wordt verstrekt of incompleet is – dan wordt het causaal verband onvoldoende gemotiveerd betwist geacht en als vaststaand aangenomen.

Omkering van de bewijslast

Artikel 150 Rv (slot) brengt mee dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een omkering van de bewijslast kan voortvloeien. De bewijslast en het bewijsrisico verschuiven dan van de benadeelde naar de aansprakelijke partij. De rechter past omkering van de bewijslast met terughoudendheid en slechts bij uitzondering toe; veelal zal hij met de andere tools uit de voeten kunnen. Omkering van de bewijslast is door de Hoge Raad tot op heden slechts geoorloofd geacht in de situatie dat een partij in een onredelijk zware bewijspositie komt te verkeren door toedoen van de wederpartij, omdat de wederpartij de bewijslevering frustreert (zie HR HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529, NJ 2006, 78, B./Interpolis).

Over de auteur


Tamara Novakovski

Tamara Novakovski is een betrokken advocaat met ruime kennis en ervaring in het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Zij behandelt veelal omvangrijke en complexe zaken op diverse aansprakelijkheidsterreinen.

Meer van Tamara Novakovski