In mijn eerdere blogs besprak ik welke middelen de rechter tot zijn beschikking heeft om de benadeelde bij causaliteitsonzekerheid tegemoet te komen. De eerste vier tools uit de causaliteitstoolkit van de rechter (vaststaande feiten, rechterlijk vermoeden, verzwaring motiveringsplicht en omkering van de bewijslast) kwamen aan de orde in Blog #2 en de omkeringsregel in Blog #3. In deze blog #4 en de nog te verschijnen blog #5 staat de laatste tool centraal: proportionele aansprakelijkheid.
Proportionele aansprakelijkheid: verdeling van causaliteitsrisico
De vijf eerder besproken tools voor causaliteitsonzekerheid gaan uit van een alles-of-niets benadering. De bewijslast en daarmee het bewijsrisico van causaal verband blijft volledig rusten op de benadeelde. Als de benadeelde niet slaagt in het leveren van bewijs van het condicio sine qua non verband, dan wordt de schadeclaim afgewezen. Slaagt de benadeelde er wel in, dan ligt de schadeclaim in beginsel voor toewijzing gereed1. Met andere woorden, degene op wie de bewijslast rust, krijgt alles of niets. Dat ‘alles’ is overigens wel relatief. Als het condicio sine qua non verband is vastgesteld, dient namelijk nog de vraag te worden beantwoord in hoeverre de schade aan de aansprakelijke partij kan worden toegerekend ex artikel 6:98 BW (zie ook de toelichting over het toerekeningsverband in Blog #1).
Bij proportionele aansprakelijkheid wordt het alles-of-niets principe losgelaten. Daarmee onderscheidt proportionele aansprakelijkheid is van de andere tools voor causaliteitsonzekerheid. In plaats van het risico met betrekking tot de causaliteitsonzekerheid geheel voor rekening van de ene of de andere partij te laten, wordt het causaliteitsrisico tussen de benadeelde en de aansprakelijke partij verdeeld.
Proportionele aansprakelijkheid: wanneer, waarom en hoe?
De Hoge Raad heeft proportionele aansprakelijkheid voor het eerst aangenomen in het befaamde arrest Nefalit/Karamus (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092, NJ 2011, 250). Dit arrest geeft antwoord op de vragen wanneer, waarom en hoe proportionele aansprakelijkheid dient te worden toegepast.
Wanneer?
Het ging in die zaak om een werknemer die langdurig met asbest had gewerkt bij zijn werkgever, een asbestbedrijf. De werknemer overleed aan longkanker. Zijn nabestaanden stelden de werkgever aansprakelijk, omdat de werkgever onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen tegen blootstelling aan asbest. Er kon echter niet worden vastgesteld of de longkanker was veroorzaakt door asbest of door het rookgedrag van de werknemer of door een combinatie van beide.
Het betreft dus een geval waarin de benadeelde schade heeft geleden die zowel kan zijn veroorzaakt door een normschending van de aansprakelijke partij als door een aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheid, als door een combinatie van beide, zonder dat met voldoende zekerheid is vast te stellen in welke mate de schade van de benadeelde door deze omstandigheden of één daarvan is ontstaan. Wel moet duidelijk zijn dat de kans dat de schade is veroorzaakt door een normschending van de aansprakelijke partij niet zeer klein is (dan volgt afwijzing van de vordering) en ook niet zeer groot is (dan volgt toewijzing van de vordering).
Waarom?
De Hoge Raad is van oordeel dat in een dergelijk geval – mede gelet op de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending – uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de onzekerheid over de mate waarin de tekortkoming van de aansprakelijke partij heeft bijgedragen tot de schade van de benadeelde, in zijn geheel op de benadeelde af te wentelen. De Hoge Raad acht het eveneens onaanvaardbaar, maar nu tegenover de aansprakelijke partij, om de onzekerheid over het causaal verband geheel voor risico van de aansprakelijke partij te laten komen, nu er een niet zeer kleine kans bestaat dat omstandigheden die aan de benadeelde moeten worden toegerekend de schade (mede) hebben veroorzaakt.
Hoe?
Met een verwijzing naar uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de artikelen 6:99 BW (alternatieve causaliteit) en 6:101 BW (eigen schuld), overweegt de Hoge Raad dat in een dergelijk geval de rechter de aansprakelijke partij tot vergoeding van de gehele schade van de benadeelde mag veroordelen, met vermindering van de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen.
In artikel 6:99 BW is bepaald dat, wanneer de schade het gevolg kan zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is en vaststaat dat de schade door ten minste één van die gebeurtenissen is ontstaan, elk van de betreffende personen aansprakelijk is. In zaken als Nefalit/Karamus is sprake van twee of meer verschillende gebeurtenissen die de schade kunnen hebben veroorzaakt, maar niet ook van twee ‘andere aansprakelijke personen’. Er is één aansprakelijke persoon en de benadeelde. De benadeelde kan niet tegenover zichzelf aansprakelijk zijn. Om die reden is artikel 6:99 BW niet rechtstreeks van toepassing. Ook artikel 6:101 BW biedt geen volledige oplossing. In dat artikel is het zogenoemde leerstuk van eigen schuld geregeld. Dit houdt in dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van de aansprakelijke partij wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de aansprakelijke partij te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Voor rechtstreekse toepassing van artikel 6:101 BW dient dus vast te staan dat de schade mede is veroorzaakt door aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden, oftewel het causaal verband tussen die omstandigheden en de schade dient vast te staan. In zaken als Nefalit/Karamus is dat nu juist het probleem: er is onzekerheid over het causaal verband, omdat niet duidelijk is of de schade mede het gevolg is van een aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheid.
Hoe moet nu de mate van proportionele aansprakelijkheid in de praktijk worden bepaald? Het ligt voor de hand dat een deskundige zich uitlaat over de kans dat de schade is veroorzaakt door de normschending van de aansprakelijke partij enerzijds en door aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden anderzijds. De Hoge Raad overweegt – in aansluiting op artikel 6:101 BW – dat de schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke partij wordt verminderd met het kanspercentage dat de aan benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Met andere woorden, als die kans op bijvoorbeeld 30% wordt gesteld, wordt de schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke partij tot 70% verminderd. Concreet betekent dit dat de aansprakelijke partij dan 70% van de schade dient te vergoeden. Een andere benadering zou kunnen zijn om voor de schadeberekening direct aan te sluiten bij de kans dat de schade is veroorzaakt door de normschending van de aansprakelijke partij. Dat is wat in de zaak Nefalit/Karamus feitelijk gebeurd is. De deskundige heeft zich alleen uitgelaten over de kans dat de normschending was veroorzaakt door blootstelling aan asbest (en dus door de normschending van de aansprakelijke partij). Die kans is bepaald op 55%, op grond waarvan 55% van de schade van de benadeelde is toegewezen.
In blog #5 licht ik verder toe hoe het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid zich na het baanbrekende arrest Nefalit/Karamus heeft ontwikkeld.
______________________________________________________________________________________________________
1 Bij omkering van de bewijslast rust de bewijslast en het bewijsrisico op de aansprakelijke partij, dus daar ligt de situatie net omgekeerd. Als de aansprakelijke partij in de bewijslast slaagt (dat geen sprake is van condicio sine qua non verband), wordt de vordering afgewezen. Slaagt hij er niet in bewijs het bewijs te leveren, dan wordt het condicio sine qua non verband aangenomen en ligt de schadeclaim voor toewijzing gereed.