IFD/IFR: nieuwe kapitaaleisen voor beleggingsondernemingen

Bastiaan Siemers

26 april, 2021

Foto: Mathieu Stern (Unsplash)

Op 26 juni 2021 treden de IFD/IFR in werking met daarin een nieuw regime voor kapitaaleisen. Dat is een goede reden om hiernaar te kijken als dit eerder nog niet gebeurde. Hieronder volgt een zestal redelijk simpele checks voor met name de kleinere beleggingsondernemingen.

Achtergrond

Op 27 november 2019 werden de Investment Firm Directive (IFD) en de Investment Firm Regulation (IFR) aangenomen. Met ingang van 26 juni 2021 treden de IFD en IFR in werking. De IFD moet nog wel moet worden omgezet in Nederlands recht. Het is de bedoeling dat ook dit uiterlijk op 26 juni 2021 gebeurt.

De IFD en IFR houden meer rekening met de specifieke risico’s en activiteiten van beleggingsondernemingen. Met name voor kleinere beleggingsondernemingen moet dit nieuwe regime eenvoudiger zijn. Het nieuwe regime is overigens niet van toepassing op grote, complexe beleggingsondernemingen want die blijven onderworpen aan het regime voor banken. Dat regime komt hieronder niet aan bod.

Nieuw: indeling in klassen

De eerste check is om na te gaan in welke klasse een beleggingsonderneming onder het nieuwe regime valt. Er wordt op basis van omvang en activiteiten namelijk onderscheid gemaakt tussen drie klassen beleggingsondernemingen: grote (klasse 1), middelgrote (klasse 2) en kleine (klasse 3). Voor de omvang gelden de volgende drempels:

[av_table purpose=’tabular’ pricing_table_design=’avia_pricing_default’ pricing_hidden_cells=” caption=” responsive_styling=’avia_responsive_table’ alb_description=” id=” custom_class=” template_class=” av_uid=’av-c7xfom3′ sc_version=’1.0′] [av_row row_style=” av_uid=’av-btsg7jv’][av_cell col_style=” av_uid=’av-b3srd8b’][/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-az9v64b’]Klein (klasse 3)[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-acnxh0b’]Middelgroot (klasse 2)[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-9qxhlsr’]Groot (klasse 1)[/av_cell][/av_row] [av_row row_style=” av_uid=’av-9gfjmzf’][av_cell col_style=” av_uid=’av-8xc4jx7′]Activa[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-8povuyj’]< €100 mio[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-89caqbf’]€100 mio – €5 mrd[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-7fhclln’]≥ €5 mrd[/av_cell][/av_row] [av_row row_style=” av_uid=’av-6zsgiu3′][av_cell col_style=” av_uid=’av-6o65d7f’]Omzet uit beleggingsdiensten[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-620vt17′]< €30 mio[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-5mhvx5n’]≥ €30 mio[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-1ysnsr’][/av_cell][/av_row] [av_row row_style=” av_uid=’av-4ylqzi3′][av_cell col_style=” av_uid=’av-4lbuc7v’]Beheerd vermogen[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-3y85xa3′]< €1,2 mrd[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-3fv01zv’]≥ €1,2 mrd[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-356bw1n’][/av_cell][/av_row] [av_row row_style=” av_uid=’av-2eojgxn’][av_cell col_style=” av_uid=’av-26fmljv’]Transactievolume per dag[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-1jvu27v’]< €100 mio[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-12xr6mz’]≥ €100 mio[/av_cell][av_cell col_style=” av_uid=’av-kcdj7f’][/av_cell][/av_row] [/av_table]

Hiernaast zijn de diensten en activiteiten van belang. Een beleggingsonderneming kwalificeert namelijk nooit als klein als er sprake is van handel voor eigen rekening of underwriting of als er activa van cliënten worden aangehouden (ook als dit door middel van een beleggersgiro gebeurt). Daartegenover geldt dat voor een grote beleggingsonderneming juist vereist is dat er sprake is van handel voor eigen rekening of underwriting. Dit laatste betekent overigens niet dat dergelijke activiteiten altijd leiden tot de kwalificatie groot. Als niet aan de omvangseis wordt voldaan, is er sprake van een middelgrote beleggingsonderneming.

Bij de omvangcriteria geldt dat deze in beginsel op geconsolideerde basis worden bekeken, dat beheerd vermogen ook ‘geadviseerd’ vermogen omvat en dat de drempel voor het transactievolume per dag in geval van derivaten €1 miljard bedraagt.

Het bovenstaande betekent dat vooral de kleinere vermogensbeheerders en beleggingsadviseurs tot klasse 3 zullen behoren, tenzij zij ook activa van cliënten aanhouden. Andere beleggingsondernemingen behoren waarschijnlijk tot klasse 2. Klasse 1 vormt normaal gesproken een uitzondering.

Gewijzigde kapitaaleisen

Onder het nieuwe regime geldt voor de kapitaaleisen een ‘hoogste van’-eis. Voor kleine beleggingsondernemingen is dit het hoogste van (i) het minimum eigen vermogen en (ii) de vaste kosteneis. Voor middelgrote beleggingsondernemingen is dit de hoogste van (i) het minimum eigen vermogen, (ii) de vaste kosteneis en (iii) de uitkomst van de nieuwe K-factoren.

Het minimum eigen vermogen wordt iets opgehoogd tot € 75.000 (nu € 50.000), € 150.000 (nu € 125.000) en € 750.000 (nu € 730.000), afhankelijk van de vergunning. Als de nieuwe kapitaaleisen overigens betekenen dat er meer dan twee keer zoveel kapitaal moet worden aangehouden, geldt een ingroeiregeling van vijf jaar tot 2026. Als dat niet het geval is, moet vanaf 26 juni 2021 het nieuwe bedrag aan eigen vermogen worden aangehouden. De tweede check is dus om na te gaan hoe hoog het minimum eigen vermogen onder de nieuwe regels is.

De vaste kosteneis wijzigt niet materieel en blijft 25% van de kosten over het voorgaande jaar. Er zijn inmiddels nieuwe uitvoeringsregels in concept voor de berekening van de vaste kosten die met name ingaan op de vraag wanneer kosten vast of variabel zijn. De derde check is dus om na te gaan hoe hoog de vaste kosten op basis van de nieuwe regels zijn. Als 25% hiervan meer is dan het minimum eigen vermogen, moet dit bedrag als kapitaal worden aangehouden.

Voor middelgrote beleggingsondernemingen worden de nieuwe K-factoren relevant. Dit zijn op risico gebaseerde factoren, afhankelijk van de activiteiten van de beleggingsonderneming onderverdeeld in drie categorieën: risk-to-client, risk-to-market en risk-to-firm. Zo wordt er gekeken naar beheerd vermogen als risk-to-client factor, verleende clearingmarge als risk-to-market factor en de dagelijkse transactiestroom als risk-to-firm factor. De toepasselijke K-factoren dienen als basis voor de berekening van het aan te houden kapitaal. Voor middelgrote beleggingsondernemingen betekent dit dus dat zij deze berekening moeten uitvoeren ter bepaling van het aan te houden kapitaal (er geldt immers een ‘hoogste van’-eis). Dit is dus de vierde check. Ook deze check moet deels nog worden gedaan op basis van concept-uitvoeringsregels.

Overigens zijn de K-factoren ook relevant voor kleine beleggingsondernemingen omdat de afwezigheid van bepaalde diensten en activiteiten wordt uitgedrukt in K-factoren van 0. Strikt genomen betekent dit dat ook kleine beleggingsondernemingen voor de bepaling van de klasse waarin zij vallen, de K-factoren zullen moeten berekenen.

Nieuwe liquiditeitseisen

Er komen nieuwe liquiditeitseisen. Kort gezegd moet één derde van de vaste kosten (lees: de kosten voor één maand) worden aangehouden in liquide activa zoals kasgelden, deposito’s bij een bank of bepaalde vorderingen. DNB heeft inmiddels aangegeven niet voornemens te zijn ontheffingen te verlenen van dit vereiste. Wel kan er in bijzondere omstandigheden gemotiveerd aan DNB worden verzocht om verlaging van de liquiditeitseis. De vijfde check is dus om na te gaan of er vanaf 26 juni 2021 voldoende liquiditeit in de juiste activa aanwezig is.

Niveau van toezicht

In verband met de betrokken risico’s is kapitaaltoezicht voor een belangrijk deel groepstoezicht. Dat betekent niet alleen dat diverse berekeningen (bijv. van de drempels voor de indeling in de klassen) maar ook het toezicht, grotendeels op groepsniveau plaatsvinden.

Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat het nieuwe regime de ‘beleggingsholding’ introduceert. Dit is de houdster van deelnemingen in één of meerdere beleggingsondernemingen. Een dergelijke beleggingsholding valt onder groepstoezicht van DNB. Dit betekent naast rapportage bijvoorbeeld dat het bestuur van een dergelijke beleggingsholding vooraf door DNB moet worden getoetst. DNB heeft inmiddels aangegeven verbaasd te zijn dat bij een eerste steekproef weinig beleggingsholdings zijn gemeld. DNB gaat daar verder onderzoek naar verrichten. De zesde check is dus om na te gaan of houdstermaatschappijen van beleggingsondernemingen als beleggingsholding kwalificeren. Gezien de definitie van ‘deelneming’ (lees: een belang van 20% of meer) hoeft het hierbij niet alleen om meerderheidsaandeelhouders te gaan.

Rapportage aan DNB

Omdat de nieuwe regels met ingang van 26 juni 2021 zullen gelden, wordt als eerste meetmoment het einde van Q3 2021 gekozen. Dat is voor beleggingsondernemingen dus het eerste moment waarop zij geconfronteerd kunnen worden met een rapportageplicht aan de hand van het nieuwe regime. Dat laat onverlet dat de nieuwe regels vanaf 26 juni 2021 gelden. Wachten met de bedoelde checks tot Q3 2021 is daarmee te laat.

Wat te doen?

Het bovenstaande maakt duidelijk dat er voor 26 juni 2021 diverse checks moeten worden gedaan om zeker te stellen dat vanaf dat moment aan het nieuwe regime wordt voldaan. Dit betreft (i) de klasse waarin de beleggingsonderneming valt, (ii) het minimum eigen vermogen, (iii) de (berekening van de) vaste kosten, (iv) de (berekening op basis van) eventueel toepasselijke K-factoren, (v) de aan te houden liquiditeit (en de vorm daarvan), en (vi) de mogelijke toepasselijkheid van de nieuwe regels op houdstermaatschappijen.

Onlangs maakte DNB bekend nader onderzoek te gaan doen naar de (soms gebrekkige) naleving van kapitaaleisen door beleggingsondernemingen. Zie daarvoor mijn blog van 20 april 2021. De naleving van kapitaaleisen heeft dus de onverminderde aandacht van DNB. Het ligt dan ook voor de hand dat DNB op een bepaald moment ook onderzoek zal doen naar naleving van de nieuwe kapitaaleisen. Mede daarom zijn de genoemde checks geen overbodige luxe.

Over de auteur


Bastiaan Siemers

Bastiaan is gespecialiseerd in financieel recht in brede zin. Hij heeft uitgebreide kennis van nagenoeg alle aspecten van het financiële toezicht en de bijbehorende Nederlandse en Europese regelgeving.