Gemeenten speelden in het verleden een belangrijke rol bij het aanbieden van betaalbare sportcomplexen aan de burger. In de opbouwfase na de Tweede Wereldoorlog zagen gemeenten de realisatie en instandhouding van sportcomplexen als een gemeentelijke taak/verantwoordelijkheid. Zij verzorgden veelal de aanleg van sportcomplexen en gaven deze aan sportverenigingen in gebruik tegen lage, niet-marktconforme, tarieven. De gemeente stelde de grond ter beschikking en zij was doorgaans verantwoordelijk voor de exploitatie en het onderhoud van de sportcomplexen.
Vanaf de jaren tachtig zijn gemeenten op verschillende manieren gaan proberen om de kosten aan sportcomplexen te minimaliseren. Sportcomplexen werden in meer of mindere mate verzelfstandigd teneinde de uitgaven voor de gemeente te doen afnemen.
De ontwikkeling om sportcomplexen te verzelfstandigen zet in toenemende mate voort. De rolverdeling tussen de gemeente en de sportvereniging verandert. Maar verzelfstandiging betekent niet automatisch dat de gemeente zich volledig terugtrekt. Verzelfstandiging kan zich in de praktijk in meerdere verschijningsvormen voordoen.
In dat kader is voor gemeenten van belang te kiezen voor een juridische gebruiksvorm die past bij de mate van de gewenste verzelfstandiging. In dit artikel bespreek ik de verschillende privaatrechtelijke vormen waarin gemeenten een sportcomplex aan een sportvereniging ter beschikking kunnen stellen. Daarbij komen de voor- en nadelen voor de gemeente, mede aan de hand van de vigerende jurisprudentie, aan bod en worden diverse aanbevelingen gedaan.
W. Lever, ‘Verzelfstandiging van sportcomplexen, de juridische vormen van ingebruikgeving’, Gst. 2018/25, afl. 7468, p. 106-113.