Titel signalering: Klassieke afvalverwerkingsopdracht of speciale-sectoropdracht?
Instantie en datum: Gerechtshof ’s Hertogenbosch 21-08-2018
Zaaknummer: 200.226.469
ECLI (indien toegewezen): ECLI:NL:GHSHE:2018:3448
Naam annotator (inclusief titels en voorletters): mr. W.M. Ritsema van Eck en mr. V.A.C. de Gier
In onderhavige zaak van het hof wordt ingegaan op de vraag wat de juridische kwalificatie van de opdracht is om na te gaan welk aanbestedingsrechtelijk regime van toepassing is. De aanbestedende dienst, Cure, is van mening dat de gehele opdracht een speciale-sectoropdracht is waardoor deel 3 van de Aanbestedingswet 2012 (“Aw”) van toepassing is. De eiser, Attero, is van mening dat er sprake is van een klassieke afvalverwerkingsopdracht waardoor deel 2 Aw van toepassing is.
De feiten zijn, kort gezegd, als volgt. In het kader van 0% restafval in 2020, is Cure – als gemeenschappelijke regeling waarin de gemeenten Eindhoven, Valkenswaard Geldrop-Mierlo verenigd zijn – een samenwerking met Ørsted gaan verkennen. Partijen hebben samen een Joint Venture Agreement gesloten, waar ook het ontwikkelen van een afvalverwerkingsinstallie onder valt. Met een dergelijke afvalverwerkingsinstallatie wordt afval verwerkt tot bio vloeistof en biogas. Cure heeft de gunning gepubliceerd met de verklaring dat Cure een speciale-sector opdracht gunt.
Om de juridische kwalificatie te bepalen, loopt het hof een aantal vragen af:
- Is er sprake van een gemengde opdracht?
- Zo ja: is de opdracht objectief deelbaar?
- Zo niet: wat is het hoofdvoorwerp van de opdracht?
Ten aanzien van de eerste stap, de soort opdracht, komt het hof al snel tot de conclusie dat er sprake is van afvalverwerking én biogasproductie waardoor de opdracht gekwalificeerd wordt als een gemengde opdracht zoals bedoeld in artikel 3.10d lid 1 Aw. De volgende vraag is derhalve of de opdracht objectief deelbaar is. Voor de vraag of een opdracht deelbaar is, is de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van belang. Daaruit volgt dat meerdere omstandigheden van belang kunnen zijn, zowel economische als technische.[1]
Het hof volgt deze vaste lijn in de jurisprudentie en oordeelt dat er sprake is van een niet deelbare opdracht naar aanleiding van zowel technische als economische omstandigheden. Er zal één fabriek worden gebouwd waarin de verschillende activiteiten (afvalverwerking tot biogas) en fabrieksonderdelen zowel technisch (gebouw en techniek) als economisch (personeel en efficiency) met elkaar zijn verbonden.
Ook de volgende vraag, over het hoofdvoorwerp van de opdracht wordt beantwoord aan de hand van de Europese jurisprudentie. Het hoofdvoorwerp van de odpracht bepaalt vervolgens welk juridisch regime van toepassing is – van de kalssieke overheidsopdracht, of het regime voor de speciale sectoren. Het hoofdvoorwerp van de odpracht kan worden bepaalde aan de hand van een analyse van de overeenkomst[2], of door te kijken naar de essentiele verplichtingen die de overhand hebben en als zodanig kenmerkend zijn voor de betrokken opdracht.[3]
Het hof oordeelt dat de opdracht in hoofdzaak bestemd is voor biogasproductie. Het hof lijkt daarbij vooral waarde te hechten aan de innovatieve technologie van het energiebedrijf Orsted, die ten doel heeft om hernieuwbare energie op te wekken. Daarnaast blijkt uit een overgelegd onderzoek dat met de toepassing van de innovatieve techniek ook het overgrote deel van de inkomsten zal komen uit de biogaswinning. Dit alles rechtvaardigt de uitkomst dat de gemengde opdracht hoofdzakelijk biogasproductie betreft. Het hof volgt hier de vaste lijn van het Europese Hof van Justitie en lijkt zelfs iets verder te gaan dan het enkel analyseren van de overeenkomst door ook de inkomsten uit de biogasproductie hieraan ten grondslag te leggen.
Het hof komt uiteindelijk tot de conclusie dat de gemengde opdracht in hoofdzaak ziet op biosgasproductie en derhalve kwalificeert als een speciale-sectoropdracht. Het hof komt tot deze conclusie door de vaste lijn in de jurisprudentie van het Europese Hof te volgen.[4] Onderhavig arrest is een goede opfrisser met betrekking tot de kwalificatie van opdrachten en kan voor de praktijk fungeren als “stappenplan” om te bepalen welk juridisch regime van toepassing is bij gemengde opdrachten.
[1] HvJ 18 januari 2007, C-220/05, ECLI:EU:C:2007:31 (Auroux/Roanne), punt 41.
[2] HvJ 18 januari 2007, C-220/05, ECLI:EU:C:2007:31 (Auroux/Roanne), punt 46.
[3] HvJ 21 februari 2008, C-412/04, ECLI:EU:C:2008:102 (Commissie/Italie), punt 49.
[4] Zie verder ook nog: HvJ 6 mei 2010, C-145/08 en C149/09, ECLI:EU:C:2010:247 (Loutraki) en HvJ 29 oktober 2009, C-536/07, ECLI:EU:C:2009:664 (Commissie/Duitsland).